Je leest er vaak snel over heen; ‘Omdat de markt veeleisend is, dienen organisaties dicht op het proces te zitten om hun concurrentiepositie te waarborgen’. Organisaties zijn veelal up to date met technieken, machinerie en werkprocessen. Is dit succes gegarandeerd? Voor een deel. Wat blijft er over? De mensen die als belangrijkste asset wordt beschouwd.
Maar wat betekent dit nu voor de werknemer? En wat voor zijn leidinggevende? Zij spelen een essentiële rol in de wendbaarheid van de organisatie door met vakinhoudelijke kennis te blijven aansluiten op de veranderende markteisen. Daar ligt een (groeiend) gat op de loer tussen opleiding en praktijk dat pijnlijk duidelijk wordt voor bedrijven die hun vizier op de toekomst hebben gericht.
Werknemers dienen naast vakinhoudelijk specifieke kennis ook een beroep te doen op bedrijfskundige kennis en handigheid. Te vaak wordt de klant nog als lastig ervaren, terwijl diezelfde klant zichzelf beter informeert, kritisch en veeleisend is en vragen stelt. Ook hier dienen werknemers mee om te kunnen gaan. Naast de benodigde vakinhoudelijke vaardigheden en kennis, ligt een belangrijk aandachtspunt in het gedrag van de werknemer. Met dit gedrag kunnen werknemers zowel ten aanzien van de externe als de interne klant flinke slagen maken. Op dit vlak blijken inzicht en ontwikkeling van werknemer èn leidinggevende niet overbodig. Motivatie is hierbij een essentiële factor die het aanpassingsvermogen van de organisatie beïnvloedt.
Die aanpassing komt onder andere terug in de flexibiliteit van de werknemer. Dat wil zeggen samenwerking, beïnvloeding en verbinding met elkaar, tussen teams en met de klant. De leidinggevende verwacht een hogere productiviteit die veelal kwaliteiten aanspreken die buiten de vakinhoudelijke bekwaamheid liggen; ‘Meer doen op dezelfde manier werkt niet’. Werknemers groeien buiten hun functie richting verschillende rollen waar zowel ‘harde’ als ‘zachte’ kwaliteiten nodig zijn. Dit maakt de organisatie wendbaar en weerbaar. Steun en faciliteiten vanuit de organisatie zijn hierin randvoorwaardelijk.
Dat brengt ons bij de rol van de leidinggevende. ‘Het staat in je functieprofiel’ of ‘we hebben verteld dat de klant anders bediend moet worden’ en ‘ik mag toch verwachten dat ze die stap vanzelf maken, dat is toch logisch’; daarmee is de klus niet geklaard. De leidinggevende neemt voorbeeld en faciliteert zodat het gebeurt, dat het goed gebeurt en dat het blijft gebeuren. Vanuit de cockpit van dit proces kan de leidinggevende bijsturen waar, wanneer en hoe dat nodig is. Een succesvolle aan- en bijsturing stimuleert de werknemer op intrinsieke gronden. Dat zorgt voor motivatie, betrokkenheid en verantwoordelijkheid. En motivatie staat weer aan de basis om de gewenste flexibiliteit te realiseren.
Voorwaardenscheppende aspecten daarbij zijn de steun en sturing van het management enerzijds en het nemen van verantwoordelijkheid, motivatie en het adaptief vermogen van de werknemer anderzijds. Dat leidt tot eigenaarschap, hogere productiviteit en effectieve wendbaarheid van de organisatie. En kan de organisatie soepel laveren in de flow van de marktbewegingen.
Verschoor & Oudshoorn, 2013 - Maartje Jonkers
Reageren? Neem hieronder contact op.